Bretels
Langzaam rijd ik in mijn autootje de helling af, de veerpont op. Ik moet weer eens aan de overkant van de Maas zijn. Het is een buitengewoon warme en zonnige julidag, dus op de pont is het een drukte van jewelste met grijsharige dagjesmensen in korte broeken die op de fiets de omgeving verkennen. Eenmaal geinstalleerd gaan de zonnebrillen af en kijken de mensen gefascineerd over de rivier, net zoals ik zelf lang geleden deed toen ik nog vers uit de grote stad kwam. Terwijl de veerman goedgeluimd bij iedereen op de volgeladen pont zijn muntjes ophaalt valt mijn blik op de oude man vooraan die juist van zijn blitse scooter afstapt. Een tikje onvast op de benen houdt hij zich vast aan het stuur, zo op het plotse water onder ons. Ouderwetse bretels over zijn smetteloos witte overhemd met opgestroopte mouwen, over zijn iets te dikke buik, houden zijn beige broek omhoog. Direct vind ik de oude man aandoenlijk, het brengt een nostalgisch gevoel in mij teweeg. Vanachter mijn zonnebril houd ik hem in de gaten. De man kijkt niet zo druk om zich hij, hij is vast van hier. Hij overhandigt de veerman de kosten van zijn overtochtje, en met voorzichtige stapjes keert hij zich weer naar voren, immer de zekerheid van zijn stuur zoekend. Was de man me ook opgevallen als hij een ordinaire ceintuur had gedragen? Nee, bedacht ik me. Dan was het een gewone man met een scooter geweest, niets bijzonders. Bretels doen me denken aan mijn opa, die ze ook altijd droeg, Schuifelend door het huis, fluitend, soms zuchtend en steunend, aardappelschillend boven een oude krant aan tafel, terwijl ik tegenover hem mijn boterham met hagelslag opat, mijn glas cola brengend met een biscuitje erop en me later erop attenderend dat mijn cola koud werd. Opa die zijn kleinkinderen opwachtte met ijsjes als we huiswaarts keerden vanaf het strand. Opa voorovergebogen over zijn kruiswoordpuzzels, met zijn priegelhandschrift secuur de vierkantjes invullend met zijn tot drie centimeter afgeslepen potlood, terwijl ik aan de overkant langsliep, afwachtend tot hij opkeek en mij zag. Hij keek altijd op tijd op, en dan zwaaiden we uitbundig naar elkaar, gescheiden door het kanaal dat tussen ons in liep.
Misschien is het wel een gigantische eikel, bedenk ik me dan, gedachten terug in het heden en kijkend naar de onbekende scooteraar.
Eenmaal aangemeerd aan de overkant stapt de man zijn scooter weer op en rijdt behendig de pont af. Vanuit mijn auto kijk ik hem na. Daar gaat hij, over het asfalt langs de rivier. Wandelaars en fietsers passerend. Hij laat iedereen ver achter zich, die aandoenlijke gebretelde bejaarde. Zijn vastgeplakte witte haren wapperen er zelfs een beetje van.
Reacties
Een reactie posten