Buitengesloten

 Er springt een kat bovenop me. Pff, weer een dag voor de boeg. Ik tast mijn bed af naar mijn telefoon. 4:49. Mijn nieuwe tijd. Soms maak ik het eens bont en slaap ik een uur extra. Vroeg naar bed, en met het krieken van de dag weer op. De nachtbraker in mij zit nog ergens verstopt, maar ze past niet in mijn nieuwe levensfase. De kat dringt zich op, ik kijk eens goed naar 'm. "Hoi Lenny, goeiemorgen", zeg ik slaperig. Lenny? Maar waar is Toby?! Toby die er altijd als eerste is als ik wakker word, me elke morgen begroet alsof hij me maanden niet heeft gezien terwijl ik alleen maar geslapen heb. Toby die van gekkigheid niet weet hoe hij me nog meer moet knuffelen dan hij al doet, daarbij gerust met zijn stevige lijf op mijn luchtpijp gaat staan, en gaat liggen en weer opstaat, en weer gaat liggen, op mijn bovenlijf, mijn schouder, naast mijn hoofd. Toby aan wiens zijn aanwezigheid niet voorbij valt te gaan. Hij is er niet. Oh god, wat nu weer? Heeft hij zichzelf, in al zijn snelheid, weer eens per ongeluk door mij ergens laten opsluiten? Hij leert het ook nooit. 

Ik ren naar beneden terwijl ik hem roep. Er klinkt een klein miauwtje uit de kelder. Dolblij vlijt hij zich langs mijn benen als ik de kelderdeur openmaak. Ach arm beestje! De hele nacht in die kelder, en het was vannacht ook nog koud! Als ik het licht uit wil knippen, zie ik op de vloer van de kelder een bijna lege colafles liggen die de avond ervoor nog netjes op een plank stond. Ik kijk om me heen: overal zie ik colaspetters. Op de planken, op de spullen op die planken, op het plafond, op de muren, en een plas cola op de vloer. Zucht. Dit stond niet op mijn todo-lijst voor vandaag.

Ik ga weer naar boven om fatsoenlijk wakker te worden, met twee katten die voor me uit de trap op rennen. Toby die me alsnog aan zijn ochtendritueel kan onderwerpen. Lenny die zich rustig op de achtergrond houdt en geduldig wacht tot ik uitgewakkerd ben.

Ik check het nieuws, corona sla ik allang over, social media. Ik post een nieuwe foto op mijn instagram. 

Tijd. Als ik de tuin in ga om de kippen te verzorgen, loopt mijn hond mee de tuin in, tilt zijn poot op, en piest over mijn potten net buiten geplaatste zaailingen. "Neeee!"roep ik. Mijn hond springt van schrik een stapje opzij en plast daarbij over zijn poten. Ik rol met mijn ogen. Hond wassen first thing in the morning, kan er ook nog wel bij.

Het waait weer hard. Wat een rotweer deze lente. Storm en regen. Tegelijk of afgewisseld. Een enkele keer een zonnetje om ons te teasen, om snel weer te verdwijnen mochten we het in ons hoofd halen eindelijk eens in ons t-shirt te kunnen tuinieren. 

De katten staan te springen van ongeduld om de kattenren in te gaan. Eerst de deur van de kattenren dicht, die 's nachts voor mijn oudste kat openstaat. Een harde windvlaag dreunt de tuindeur achter mij dicht. Jezus, wat een weer. Ik doe de deur van de kattenren op slot, en draai me om om de tuindeur open te doen voor de katten en zelf naar binnen te gaan. Potdicht. Ik ruk, ruk nog een paar keer. Ik ruk nog wat keren met al mijn kracht, maar open gaat hij niet. Geen beweging in te krijgen. De klap heeft ervoor gezorgd dat de schuif aan de binnenkant naar beneden is gevallen, in het slot. De veiligheidssloten van de andere deuren zijn ook nog dicht. Godverdomme, vloek ik. Wat nu? Ik sta in mijn badjas buitengesloten. Ik trek tevergeefs nog wat aan de deur. Godverdomme.

Ik denk na hoe ik uit deze penibele situatie kan komen. Het kattenluik! Ik duw tegen het luikje, maar het geeft niet mee. Logisch, ik ben tenslotte niet uitgerust met een kattenchip in mijn lijf.  Ik geef dan maar een ram in de hoop dat ik 'm niet aan gort sla, en mijn arm tast aan de binnenkant naar het schuifslot terwijl ik aan de buitenkant in mijn badjas op de grond zit. Geweldige ochtend dit. Na wat zenuwslopend gepuzzel zonder zicht, krijg ik het schuifslot omhoog en de deur kan open! Ik kan naar binnen! De katten rennen naar buiten. 

Vermaledijde sloten. Vermaledijde valse veiligheid. In de stad deed ik nooit deuren op slot. Het feit dat ik daar meerdere keren door bezorgde stadsgenoten die toevallig langsliepen op aan werd gesproken, "Meisje, je moet die deur op slot doen! Er zijn veel gekken in de wereld, je weet toch!" als ik mijn huis verliet, zette mijn overtuiging alles open te laten alleen maar kracht bij. Mocht er ooit midden in de nacht een engerd naast mijn bed staan, dan sta ik in mum van tijd buiten, waar dag en nacht mensen zijn die me om hulp horen roepen en komen helpen. Hulpdiensten die altijd paraat staan.

Hier hoort niemand me. Niemand zou me helpen. Ik zou overgeleverd zijn. Dus bescherm ik mezelf nu andersom. En vandaag werkte dat iets te goed. 


Reacties

Populaire posts van deze blog

Het laatste maanlicht

Nooit meer thuis

Skip